Du holde Kunst - over de liedkunst

 

Du holde Kunst - over de liedkunst

Vocaal vuurwerk bij
Nieuwjaarsconcert IVC

foto gemaakt tijdens het slotduet met de volkomen geluidloze Nikon V1 en de Nikkor 1,4/50G, foto (c) Dré de Man

Lieder ohne Worte zijn heel gewoon – voor alle musici behalve zangers. Zangers zijn altijd bezig met woorden. De beste liedzangers houden ervan omdat ze een verhaal willen vertellen. Anderen houden niet zo van woorden omdat ze bij het zingen vaak in de weg zitten met klinkers en medeklinkers op heel lastige plaatsen. Toch hebben ook zij er voordeel van.

Met een lied zonder woorden is het moeilijker iemand te raken: er ontbreekt een dimensie en de zanger moet de inspiratie helemaal uit de muziek halen. De taal van de muziek is heel krachtig maar alleen voor diegenen die hem verstaan: velen hebben woorden en aanwijzingen nodig om de muziek te laten spreken. Daar komt nog bij dat instrumentale muziek vrijwel altijd meerstemmig is.
Bij Rachmaninovs vocalise opus 34 nr. 14 speelt de piano slechts een heel bescheiden rol en voegt muzikaal weinig toe. Hier is de vocalist in feite volkomen aan zichzelf overgeleverd, op wat aanwijzingen in de partituur na die voor de herhaalde delen ook nog eens identiek zijn. Gulnura Shafigullina wist met de abstracte noten ondanks de ontbrekende woorden een wereld op te roepen.

Toch waren de Rachmaninov-liederen en de opera-aria’s nog indrukwekkender. De zachte noten in de  herhaling van opus 4 nr. 4 (Zing niet, schoonheid :) ) bijvoorbeeld hadden iets zeldzaam aangrijpends. Daarmee wil ik niet wil zeggen dat Shafigullina’s forte topnoten mij onberoerd lieten, net als tijdens de finales van het ivc overigens. Shafigullina won daar overigens in 2012 in de finale de opera-prijs.

Ontroering als recensiecriterium is altijd gevaarlijk, net zoals schoonheid, want subjectief. Objectief kon je in ieder geval ook vaststellen dat hier op ontzettend hoog niveau gemusiceerd werd: een stem die van hoog tot laag van pianissimo tot fortissimo vrijwel altijd alles doet wat Gulnara wilde. Wàt ze wilde gaf weer blijk van een zeer goed tekst- en muziekbegrip. Een voorrecht ook om iemand op een zo vroeg moment in haar carrière zo te mogen horen zingen.  

De voor de eveneens IVC-2012-finalist Peter Gijsbertsen ingevallen tenor Gevorg Hakobjan haalde de finales in 2012 niet, maar bleef steken in de kwartfinale. Ook dat is een uitstekende prestatie bij dit concours van wereldniveau, maar het is toch een ander niveau dan dat van Shafigullina. Misschien is het ook nog een beetje te vroeg om een oordeel over hem te vellen. Vooral bij tenoren verandert de stem ook tot zelfs voorbij hun dertigste nog, doordat het kraakbeen van de larynx nog verhardt. Zijn top van de passagio zit nu nog op een a4, wat betekent dat hij vrijwel alle noten van het tenor-repertoire in zijn lage en middenregister kan zingen. Dat is nogal ongebruikelijk voor iemand die geen tenorino is. Het voordeel daarvan was bijvoorbeeld heel goed te horen aan het gemak waarmee hij Lenski’s aria uit Jevgeni Onegin zong. Aan de andere kant misten de lagere noten wat kern. Ik ben zeer benieuwd hoe hij zich verder ontwikkelt.

Vooral Hakobjan had het nadeel dat hij in een vrij kleine zaal zong. In zo’n geval hoor je meer boventonen dan in een grotere zaal en daardoor kan de klank wat scherp overkomen. Ook dat is subjectief: de een luistert daar misschien overheen of hoort de hoogste tonen wat zachter dan de ander. Beethovens Adelaide leed daar nog het meeste onder, ook al omdat de op het laatste moment voor Peter Ghijsbertsen ingesprongen Hakobjan daar nog niet helemaal op zijn gemak was. Het had er afgezien daarvan ook alle schijn van dat zijn hart veel meer bij opera-aria’s ligt dan bij liederen.

Shafigullian's stem is groter dan die van Hakobjan dus ze zou theoretisch meer last van de niet al te grote zaal moeten hebben, maar dat bleek niet het geval. Bij haar was het eerder een verschil in accenten: in een grotere zaal was het nog mooier geweest maar het werd nooit te scherp. Bovendien maakte ze meer gebruik van mezzopiano en piano en die klanken deden het ook heel goed in een kleinere zaal.

De avond werd afgesloten met het duet ‘O soave fanciulla’ uit La Bohème. Hier kwam ook Hakobjan tot zijn recht en deze uitvoering zou ook in een beroemd operatehuis op zijn plaats geweest zijn, zeker voor het sopraan-aandeel. Bij beide zangers is het de moeit waard om ze op een later tijdstip te horen, bij Shafigullina zou ik zelfs willen zeggen: laat u geen kans voorbijgaan haar te beluisteren.

Bewerking van een detail van het manuscript van 'An die Musik' met de woorden 'Du holde Kunst' in het handschrift van Schubert

Agenda: (ook via Twitter, klik s.v.p. op logo)
4/2: Concertgebouw kleine zaal: Christianne Stotijn mezzosopr., Hans Eijsackers, piano, Busoni, Diepenbrock, Zemlinksy, Mahler
9/2 Den Haag, Nieuwe Kerk, Robert Holl/Rudolf Jansen
10/2 Amsterdam, Waalse kerk: Christoph Prégardien, M. Gees, Winterreise
16/2: Muziekgebouw aan 't IJ: Charlotte Margiono, sopraan, Peter Nilsson piano, voorpr. mezzosopr. Florieke Beelen
19/2: Concertgebouw kleine zaal: mezzosopr. Katarina Karnéus

 

 

:

 

Persson:
Onderkoelde dramatiek en 'heiteres Behagen'

Miahh Persson sopraan, Joseph Breinl piano, liederen van Nystroem, Mahler, gehoord: vijf januari 2013,
Concertgebouw kleine zaal

Foto Mina Artistbilder / Askonasholt

Na twee noten wist ik al dat het een mooi concert zou worden. Die twee noten waren zacht en beheerst. Kennelijk was Miah Persson volkomen zeker van haar zaak, want de meeste zangers vermijden het om dit soort noten aan het begin van een recital te brengen, ze verraden immers ieder spoor van zenuwachtigheid.

Voor zenuwachtigheid had Persson dan ook geen enkele reden. Jaap van Zweden heeft wel eens gezegd, dat wanneer je echt goed bent, je niet zenuwachtig hoeft te zijn*. Dat werkt zeker niet voor iedereen zo, maar kennelijk voor Miah Persson wel. De zachte noten hoorden bij de eerste van de drie liederen van de cyclus Ziel en landschap uit 1950 van de hier vrij onbekende Gösta Nystroem (1890-1966). Zowel de teksten als de muziek hebben een soort onderkoelde dramatiek en die paste goed bij de lyrische (Mozart-)sopraan van Persoon. Haar glimlach paste niet altijd bij de teksten maar zorgde er wel weer voor dat er een prettige atmosfeer in de zaal ontstond.
Daarna volgde een tweede cyclus van drie liederen, Op het rif, geschreven in 1964, twee jaar voor de dood van de componist. Ook dit was heel mooi werk, soms wel wat erg kabbelend en voorzichtig, maar dat ondervingen Persson en Breinl heel goed door alle aanwezige accenten  uit te buiten. Te oordelen aan het applaus en de voorafgaande stilte in de  zaal had Persson met deze zes liederen de zaal veroverd.
De daarna volgende zes liederen uit J. Wolff’s Tannhauser van Sjögren waren net iets minder boeiend, naar mijn mening. Helemaal alleen stond ik daar niet in, want Strindberg zei over deze componist dat hij het onaangename gevoel had ‘dat hij – ondanks alle schoonheid die hij schiep – niet de macht had om het hoogste niveau te bereiken waar hij zeker voor bestemd was’. Opvallend was ook dat Perssons dictie hier te wensen over liet. Aanvankelijk dacht ik dat dat kwam door het Duits, maar bij Mahler was daar weer geen sprake van. Vocaal deed Persson het ook hier weer heel erg goed en ook qua interpretatie viel er niets op haar aan te merken. Toegegeven: de liederen vielen mij ook een beetje tegen, omdat ik ze afzette tegen het eerste kwartier van het concert.
Na de pauze volgde bekender repertoire: Mahler en Strauss. Dit stelde ook hogere eisen aan Persson, maar daaraan voldeed ze in hoge mate. Persson zong vijf liederen uit Des Knaben Wunderhorn, waarbij soms de herinnering aan het concert van Gerald Finley een paar dagen daarvoor nog vers in het geheugen lag. Hoewel ze alle liederen goed tot heel goed zong, liet ze met het laatste lied (Wer hat denn dies Liedlein erdacht) echt al haar collega’s achter zich. Enerzijds volgde ze hier ook echt de dynamiek die in de partituur staat, anderzijds wist ze met een versnelling van de coloraturen zowel een zeer virtuoze indruk achter te laten als het lied het juiste charmante accent te geven, het was echt als door Mahler voorgeschreven ‘mit heiterem Behagen’.  (Het accelerando staat overigens niet in de partituur, dus sommigen zullen er ongetwijfeld bezwaar tegen hebben.) Overigens leverde Breinl hier ook een geweldige prestatie. Breinl studeerde overigens onder andere bij Rudolf Jansen in Amsterdam en was prijswinnaar bij de Wigmore hall International Song competition in 2003.
Strauss was daarmee net iets minder indrukwekkend dan
Mahler, misschien ook wel door de keuze van de liederen, die anderzijds weer wel goed bij haar stem pasten. Heel imposant was weer haar eerste toegift, Ein Traum van Grieg, dat voor mijn gevoel weer beter was dan ik het van Bonney of Von Otter kende. Het was ook goed te horen dat zij en Breinl hier goed aan gewerkt hadden, want Breinl anticipeerde op wat Persson zou gaan doen. Hun samenwerking was eigenlijk de gehele avond al heel voorbeeldig. Wat Ein Traum in positieve zin onderscheidde van de andere liederen, was dat Grieg Persson hier de mogelijkheid gaf even de Ingmar Bergman-achtige onderkoelde emoties te vervangen door romantische passie. Ik zou daar graag iets meer van horen in een volgend concert maar dat wil niet zeggen dat ik met dit concert niet erg tevreden was.

* Uit mijn herinnering geciteerd, dus geen letterlijk citaat, maar de strekking klopt